Voordat we aan dit hoofdstuk gaan beginnen, gaan we even terug naar de eerste 3 hoofdstukken.
In het eerste hoofstuk hebben we gezien dat Johannes een broeder en een deelgenoot was in de verdrukking en in de volharding in Jezus. (1:9)
Daarna raakt Johannes in vervoering van geest (1:10) en hoort hij iemand spreken. Deze persoon word dan omschreven en we leren dat dit Jezus is. (1;18,19)
Door in vervoering van geest te komen krijgt hij een beeld van Jezus als overwinnaar en als Koning tussen Zijn gemeenten. Hij is de overwinnaar, Hij heeft gezegevierd, Hij is er eerste en de laatste en Hij heeft de sleutels van het dodenrijk. Hij heeft de Satan overwonnen.
Jezus wandelt tussen de zeven gemeenten en weet alles over hen.
Dit principe kent zowel een bemoediging en een waarschuwing.
Aan de éne kant is Jezus degene die aan hun kant staat, Hij is degene die hen nabij is en sterkt, Hij is degene die hun hulp geeft en dit is zeker belangrijk voor hen in deze moeilijke tijden.
Aan de andere kant is het ook een waarschuwing voor hen. Wij zien dit ook in het tweede en derde hoofdstuk, Hij weet alles over hen, Hijis bekend met al hun wegen en Hij wandelt tussen hen.
Er is niets voor Hem verborgen, alles is open voor degene die alles ziet.
In hoofdstuk 4en 5 volgen nu twee hoofdstukken die een beeld geven van de hemel.
Voor de Christenen die dit boek lazen gaf dit veel moed om met vreugde de toekomst tegemoet te zien. Het was een moeilijke tijd maar de tijden zouden nog veel moeilijker worden.
De Romeinen waren aan de macht, Jezus had in Mattheus 24 de verwoesting van Jerusalem voorspeld die in die generatie zou plaatsvinden. (24:32-34) Het zou een hele moeilijke tijd gaan worden.
Als we hoofstuk 6 tot 20 gaan lezen zullen we zien wat hen allemaal te wachten stond, maar voordat Hij dit allemaal ging vertellen gaf hij hun een blik in de Hemel, zodat zij mochten weten dat God had overwonnen en dat Hij aan hun kant stond.
Het is goed om ook Jesaja 6:1-7 en Ezechiel 1 te lezen. Hier worden ook vergelijkende beelden gegeven.
Opb 4:1 Na dezen zag ik, en ziet, een deur was geopend in den hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, als van een bazuin, met mij sprekende, zeide: Kom hier op, en Ik zal u tonen, hetgeen na dezen geschieden moet.
Een deur werd geopend en Johannes mocht een blik werpen in de Hemel. Een stem als van een bazuin, namelijk Opb 1:10; welke de stem van Christus was, wiens heerlijkheid daar is beschreven, en wiens woorden hier overeenkomen met de woorden die Opb 1:1 zijn verklaard.
En Jezus toonde wat er geschieden zou. Namelijk, ten opzichte van Gods voorzienigheid, zo in de wereld in het algemeen, als inzonderheid in de gemeente Gods, tot straf der bozen, en tot beproeving en vertroosting der vromen, gelijk Opb 1:1 en Opb 22:6.
Opb 4:2 En terstond werd ik in den geest; en ziet, er was een troon gezet in den hemel, en er zat Een op den troon.
Opb 4:3 En Die daarop zat, was in het aanzien den steen Jaspis en Sardius gelijk; en een regenboog was rondom den troon, in het aanzien der steen Smaragd gelijk.
Toen Johannes dit beeld kreeg zag hij iemand op de troon in de Hemel zitten. Deze persoon was in aanzien als:
Jaspis : Harde veelkleurige edelsteen.
Sardius : Bloedsteen, Carneool
Smaragd : Grasgroen edelgesteente
Door deze drie kostelijke stenen, waarvan de eerste van verscheidene kleuren is, de tweede van blinkende lijfverf, en de derde van levendig groen, wordt hier geschikt afgebeeld de velerlei heerlijkheid, en nochtans onveranderlijkheid van Gods wezen, dat alles ook met Zijn heerlijkheid bestraalt, en door Zijn sterkte ondersteunt.
Wie was deze persoon.
Namelijk God de Vader, die deze openbaring van Christus Jezus heeft gegeven, gelijk uitgedrukt is Openb. 1:1; hetwelk ook blijkt uit de vergelijking met Openb. 4:6,7, waar Christus het verzegeld boek neemt uit de hand desgenen die op den troon zat.
De regenboog komen we voor het eerst tegen in Gen. 9:8-17, hier is dit een beeld van de belofte aan Noah om nooit meer de aarde te laten vergaan door water. Een symbool van hoop en vergeving.
Opb 4:4 En rondom den troon waren vier en twintig tronen; en op de tronen zag ik de vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte klederen, en zij hadden gouden kronen op hun hoofden.
Deze vier en twintig ouderlingen worden een aantal keren genoemd in het boek van Openbaringen. Te weten 4:4, 4:10, 5:5, 6, 11, 14, 7:11, 13, 11:16, 14:3 en 19:4.
Wat word er over hen gezegd:
1. Zij hadden witte gewaden. Dit is een teken van de reinheid door Christus. (7:14)
2. Zij hadden kronen op hun hoofd. Dit is een teken van overwinning. (2 Tim. 4:6-8; Jacobus 1:12)
3. Zij vielen neer voor degene op de troon en aanbaden Hem. (4:10, 5:14)
4. Eén van deze oudste sprak met Johannes over de boekrol. (5:5)
5. Zij waren er toen het Lam binnenkwam. (5:5,6)
6. Zij vielen neer voor het Lam. (5:8)
Wie waren deze ouderlingen? Verschillende bronnen geven verschillende opties, maar de Bijbel geeft geen duidelijk beeld van wie zij waren. Eén ding weten wij wel dat degene die op de troon gezeten was aanbeden werd door deze ouderlingen. Hij was het waard om geeërd, gediend en gevreesd te worden. (8-11)
Opb 4:5 En van den troon gingen uit bliksemen, en donderslagen, en stemmen; en zeven vurige lampen waren brandende voor den troon, welke zijn de zeven geesten Gods.
Hierdoor wordt de krachtige werking Gods en Zijn Woord afgebeeld, die uit den tempel des hemels worden gezegd te gaan; Opb 16:17.
Lees ook het verhaal van God in Exodus 19:17-20 en 20:28-21, God’s aanwezigheid en grootheid worden vaak vergeleken met deze grote natuurelementen. Hij is zo groot en oppermachtig. Zijn grootheid word in de Bijbel vaak op deze manier uitgebeeld.
Opb 4:6 En voor den troon was een glazen zee, kristal gelijk. En in het midden des troons, en rondom den troon, vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren.
Opb 4:7 En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een kalf gelijk, en het derde dier had het aangezicht als een mens, en het vierde dier was een vliegenden arend gelijk.
Hier word over vier dieren gesproken.
1. Het eerste dier is een leeuw gelijk.
2. Het tweede dier is een kalf gelijk.
3. Het derde dier had een aangezicht als een mens gelijk.
4. Het vierde dier is een arend gelijk.
Deze vier dieren hadden ogen van voren en van achteren. Deze dieren worden 11x genoemd in het boek van Openbaringen en er word nergens aangegeven wie zij waren.
Zoals met de 24 ouderlingen van vers 4 weten we niet wie deze vier dieren zijn.
Opb 4:8 En de vier dieren hadden elkeen voor zichzelven zes vleugelen rondom, en waren van binnen vol ogen; en hebben geen rust dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal.
In vers 6 hadden we al gelezen dat zij ogen hadden van voren en van achteren nu lezen we dat ze van binnen ook vol ogen waren. Deze dieren hadden geen rust om God toe te roepen “Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal”.
Wat we hier zien is dat God de Vader op de troon zit en dat Hij geeërd word voor Zijn grootheid, Zijn wezen, Zijn macht en Zijn liefde.
Opb 4:9 En wanneer de dieren heerlijkheid, en eer, en dankzegging gaven Hem, Die op den troon zat, Die in alle eeuwigheid leeft;
Opb 4:10 Zo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem, Die op den troon zat, en aanbaden Hem, Die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen voor den troon, zeggende:
Opb 4:11 Gij Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de eer, en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, en zijn zij geschapen.
Zo vielen ook de 24 ouderlingen neer voor Hem van wie het leven komt. Zij aanbaden degenen die geeft liefde en genade door Jezus Christus.
In dit hoofdstuk zien wij als belangrijke dingen dat de Vader op de troon zit. Hij is de “almachtige”, die is en die was en die komen zal, die in alle eeuwigheid leeft en die alles heeft geschapen.
Als we dit bekijken in het geheel van dit boek dan zien we dat de Christenen in een tijd waren van verdrukking, een tijd van pijn en verdriet, maar zij mochten dit beeld krijgen van de hun grote Vader op de troon, die de sterkste was.
Vaders zijn er om te beschermen, om te helpen, om te leiden, om te vertroosten, om te bemoedigen en dat is wat deze woorden voor hen deden.